![]() |
||||||
Chapter
3
|
||||||
De
ontwikkeling van de Mariadevotie in Nederland
|
||||||
De kerstening van de Nederlanden | ||||||
De
Mariaverering in Nederland ontwikkelde zich gelijktijdig met de kerstening
van de Nederlanden. De verspreiding het christelijk geloof liep zeer langzaam:
we dienen te beseffen dat de zuidelijke provinciën, Limburg, Namen, Henegouwen
en Vlaanderen al in de vierde eeuw werden gemissioneerd en de noordelijke
provinciën pas in de zevende eeuw. De belangrijkste figuur voor de grondlegging
van de Mariaverering in Nederland was de Heilige Servatius, die in de vierde
eeuw bisschop van Tongeren (en later Maastricht) werd. Hij bracht de eerste
Nederlandse Mariareliek, een kruisje, naar Maastricht. Op dit kruisje was
de gekruisigde Christus afgebeeld, het was door de Heilige Lucas voor Maria
gemaakt. Servatius had het kruisje na de dood van Maria van de patriarch
van Jeruzalem ontvangen. In de zevende eeuw werd het bisschopsambt bekleed
door de Heilige Amandus (gestorven in 676). Deze bracht zijn verering voor
de Madonna naar Brabant en rond dezelfde periode bracht de Heilige Eligius
(gestorven rond 660), bisschop van Noyon en Doornik, deze devotie naar Zeeland.
De kerstening van de zuidelijke provinciën van Nederland had zijn wortels
in Gallië. In de noordelijke provinciën lag dat anders. Daar kwam het geloof
van overzee, toen de Heilige Wilfried in 678 uit Brittanië naar Nederland
kwam. Andere Mariavereerders die belangrijk waren in de ontwikkeling van
de Nederlandse Mariadevotie waren Willibrord (657-739), de eerste bisschop
van Utrecht, de Heilige Bonifatius in de noordelijke provinciën en de Heilige
Ludger in Drenthe en Overijssel. De manier waarop de Mariaverering in de kunst zijn plaats heeft ingenomen, is voor een groot deel te danken aan de vorstenhuizen. Deze waren in staat om kunstenaars opdracht te geven hun verheerlijking van de Heilige Maagd weer te geven in literaire of beeldende vorm. Toen een gedeelte van de Nederlanden onder het bewind van de Frankische Merovingers stond, was tijdens koning Sigebert één van de vaste bezoekers van het hof de bisschop van Tours, Gregorius (538-594). Hij bracht legenden en verhalen uit het oosten en introduceerde deze in het westen. Zeer waarschijnlijk had hij zelfs toegang tot officiële geschreven documenten uit Konstantinopel. Zijn geschriften gingen voornamelijk over oosterse vorsten, gebruiken en legenden. Met deze oosterse verhalen wilde hij juist het katholiek geloof in het westen ondersteunen, zoals Gregorius zelf aangaf voordat hij het Konstantinopelse verhaal met de joodse jongen begon. Deze legende vond verdere verspreiding doordat het in westerse geschriften werd opgenomen, zoals door Jacob van Maerlant in zijn Spiegel historiael, Caesarius van Heisterbach in zijn Diologus Miraculorum en Dionysius de Kartuizer in zijn preken. Later kende men in Vlaanderen en Nederland meerdere legenden die betrekking hadden op de mantel van Maria. De Mariaverering in het westen kreeg een nieuwe impuls toen Karel de Grote aan de macht kwam. Zoals eerder gezegd, bezat de Heilige Servatius al een Mariareliek. Maar ook de Heilige Ludger droeg op zijn tochten Mariarelieken in kleine reliekhoudertjes op zijn lichaam. Door Karel de Grote kwam een groot gedeelte van Maria's mantel uit Konstantinopel in Aken terecht en werd Aken ook voor Nederlanders (vooral Limburgers) een belangrijke bedevaartplaats. Van de Mariarelieken die zich in de Nederlanden bevonden, bezat Maastricht verreweg de meeste, waaronder ook een gedeelte van haar kleding en sluier. Veel van deze relieken zijn in de Franse revolutie verloren gegaan. Verder bezaten Egmond, Deventer, Utrecht, Delft, Oostvoorne en Breda gedeelten van Maria's kleding. Alleen in Deventer werd er een nuance gemaakt. Naast een reliek van haar onderkleed ook een gedeelte van haar "opperkleed". Of dit werkelijk om een mantel van Maria ging is niet duidelijk. In de opsomming van mantelrelieken door Rohault de Fleury komt Deventer niet voor. Het kan natuurlijk ook zijn geweest dat Deventer niet lang in het bezit is geweest van deze reliek. De belangrijkste verspreiding van de Mariadevotie onder het volk was het werk van kloosterlingen. Ze predikten niet alleen, maar waren ook een voorbeeld voor het volk door hun geloof, leefwijze en gebed. Zij vertaalden geschriften vanuit het Latijn in het Diets zodat deze toegankelijk werden voor het volk. Ook werden er spiegels uitgebracht waarin stond vermeld hoe, wat en wanneer te bidden. Een voorbeeld daarvan was de Kerstenspiegel van Dirk van Munster, een broeder uit de orde van Franciscus. Voornamelijk door de schriftelijke documenten zijn ons legenden en wonderen bekend die zeer vaak betrekking hebben op de Heilige Maagd. Deze verhalen werden op jaarlijkse bijeenkomsten en visitatiereizen verteld door abten en door broeders die hun abten met hun reizen vergezelden. Deze mondelinge verhalen werden later door verschillende broeders opgeschreven. Van Caesarius van Heisterbach is bijvoorbeeld bekend dat hij zijn abt Hendrik vergezelde tijdens zijn visitatiereizen naar Hollandse kloosters. Op deze wijze werden de legenden van Caesarius bekend in de Nederlanden. Ook legenden die zich op Hollandse bodem afspeelden, werden door hem op schrift gesteld. De eerste kloosterlingen die zich in de Nederlanden vestigden waren benedictijnen. In 698 (714) werd te Susteren in de provincie Limburg het eerste klooster in de Nederlanden gesticht. Daarna kwamen in de twaalfde eeuw ook de norbertijnen en cisterciënzers naar de Nederlanden en stichtten hun eerste kloosters respectievelijk in Zeeland en Friesland. Beide kloosterorden stelden zich speciaal onder Maria's bescherming en lieten dit zien door het dragen van een wit habijt ter ere van Maria's onbevlekte ontvangenis. In het begin van de dertiende eeuw kwamen de franciscanen op Nederlandse bodem en vestigden zich in Roermond. Ook broeders van de orde van Dominicus kwamen toen naar Nederland en vestigden zich in Utrecht. Rond het midden van dezelfde eeuw werd de eerste Nederlandse klooster van de orde van de karmelieten te Haarlem gebouwd. Van deze kloosterorden was vooral die van de dominicanen zeer actief in het verspreiden van de Mariadevotie. Dominicus (1170-1221) kreeg in een visioen van Maria de opdracht om samen met Franciscus de mensen te bekeren. Op deze manier stond dus alles wat hij en zijn volgelingen deden onder Maria's speciale bescherming. De dominicanen in Nederland noemden dit de mantelschap van de Madonna. Het visioen dat Caesarius had opgenomen in zijn Dialogus Miraculorum over de cisterciënzer monnik, eerder in deze studie vermeldt, kende ook een dominicaanse versie. In dit visioen verscheen aan Dominicus behalve Maria ook Christus. Het verloop van deze legende is dezelfde, alleen spreekt Dominicus niet met Maria maar met Christus. Maria zwijgt, maar opent haar mantel op een teken van haar zoon en onder haar mantel zijn nu niet de cisterciënzers maar de dominicaanse kloosterlingen te zien. Volgens de legenden van Caesarius kenden de cisterciënzers de iconografie van Maria's beschuttende mantel eerder. Dit getuigt een ander verhaal van Caesarius, dat lijkt op de legende van de cisterciënzer monnik die Perdrizet aanhaalt. Het verhaal speelde af in een cisterciënzer klooster in België in 1161, dus nog voor de stichting van de orde van de dominicanen in 1215. Maria openbaart zich op gebed van broeder Simon aan paus Innocentius III. De paus wilde de orde afschaffen, maar bedacht zich toen hij in een visioen de Heilige Maagd zag met onder haar mantel cisterciënzer monniken. Nadat op deze manier aan de paus kenbaar was gemaakt dat deze orde onder haar speciale bescherming stond, verzoende hij zich niet alleen met de orde van Cîteaux, maar was zelfs extra begaan met hen. De cisterciënzers waren dus de eerste kloosterlingen die zich met het motief van Maria's mantelschap inlieten. Dat dit door andere orden werd overgenomen, geeft aan dat de mantel van Maria een algemeen symbool was voor de speciale bescherming van de Heilige Maagd. |
||||||
Wonderen en legenden | ||||||
De
bekendste Marialegenden die Nederland in de Middeleeuwen kende waren ongetwijfeld
die van Mariken van Nieumeghen en Beatrijs. De Vooys heeft middelnederlandse
Marialegenden verzameld en gebundeld. De meeste van deze legenden waren
al in de eerste helft van de vijftiende eeuw bekend, getuige een vroeg Leids
handschrift uit 1428 waarvan veel mirakelen overeenkomen met mirakelen die
in latere handschriften zijn opgenomen.In de loop van de vijftiende en begin
zestiende eeuw werden de legenden aangevuld met andere Mariamirakelen. De
meeste legenden en wonderen beschrijven de manier waarop heidenen bekeerd
werden, het middelaarschap van Maria na de dood van een gelovige, en de
gunstige omstandigheden waarin vrome bidders verkeerden. Vooral in de laatste
categorie legenden werd als metafoor voor gebeden de mantel van Maria gebruikt.
De Ave Maria's die werden gebeden gingen niet verloren, maar vormden zich
tot een prachtige mantel voor Maria. De bekendste legende die dit beschrijft
is die van drie broeders die onser vrouwen Maria elc een mantel maecten.
Drie monniken wilden een dienst verlenen aan Maria en besluiten een prachtige
mantel voor haar te maken door een jaar lang iedere dag honderd Ave Maria's
te bidden. De eerste monnik bad vol overgave en innig, de tweede bad minder
vurig en de derde bad traag en was niet geheel met zijn gedachten bij het
gebed. Toen het jaar om was verscheen Maria als eerste aan de broeder die
met zoveel overgave had gebeden. Zij droeg een prachtige koninklijke mantel,
bij de tweede een mooie, maar eenvoudige mantel, en bij de derde was zij
gekleed als een bedelares. Zij sprak tot de laatste: "Zie, lieve broeder,
dit zijn de kleederen, die gij mij gemaakt hebt. Bezie, hoe ik daarmede
versierd ben! Toch dank ik ook u voor uw arbeid zodat u mij toch gekleed
heeft om mij tegen de kou te beschermen" Hier komt dus ook Maria's barmhartigheid
om de hoek kijken, want ondanks het gebrek aan innigheid, werd ook de "luie"
broeder door Maria voor zijn gebeden bedankt. Een andere legende verhaalt iets dergelijks. Hierin verschijnt zij aan een dwaze jongeman die al zijn geld met dobbelen had vergokt. Op aanraden van zijn oom bad hij het eerste jaar iedere dag vijftig Ave Maria's, het tweede jaar iedere dag honderd en het derde jaar honderdvijftig. Na de derde jaar openbaarde Maria zich aan hem en liet hem drie mantels zien. Zij sprak tot hem dat de drie maal vijftig Ave Maria's, die hij dagelijks had gebeden, met gouden letters op de derde mantel was geschreven. Ook vertelde zij dat hij drie dagen na haar verschijning sterven zou, maar dat hem al zijn dwaasheden vergeven waren zodat hij in de hemel zou komen. Met zijn gebeden had de jongeling mantels gemaakt die hem een garantie gaven voor de hemel. Een ander verhaal in de door De Vooys verzamelde Nederlandse legenden verduidelijkt de symbolische gouden letters op de mantels. In dit verhaal beseft een monnik, tijdens de maaltijd, dat hij zijn dagelijkse vijftig Ave Maria's is vergeten. Hij spoedt zich naar een kerk en bidt vijftig Ave Maria's. Op de terugweg verschijnt Maria aan hem met een mantel dat tot aan de zoom met gouden letters versierd was. Zij sprak tot hem: "Zie, deze mantel is nog niet in zijn geheel beschreven. Dient u mij zoals u altijd heeft gedaan met vijftig Ave Maria's en als de mantel vol is, zal ik u van de wereld halen". De Vooys heeft nog zo'n openbaring van Maria aan een cisterciënzer monnik in zijn legendeboek opgenomen en beschrijft hoe een arm jong meisje een gehavend Mariabeeld in een verwoeste kerk met haar gebeden wilde versieren. Al deze legenden, en er zullen ongetwijfeld meer zijn, laten zien dat de mantel een metafoor is voor het gebed, met name de Ave Maria. We kunnen het naar aanleiding van enkele legenden nog specifieker stellen. De overeenkomst tussen deze verhalen is dat de mantel een belangrijke beschermende functie heeft na de dood. Zou in dit licht de glasoven uit de legende, waarin de joodse jongen door zijn vader werd gegooid, een metafoor zijn voor de hel, waaraan de jongen is ontsnapt? Er is mij nog een legende bekend waar de redding met Maria's mantel verbinding heeft met het blussen van een brand. In 1655 werd door Willem de Swaen in zijn Des singende Swaen Toe-gift en in 1658 door dominee Sceperus in zijn Geschenck op geseyde St. Nicolaes avont, aen allen ingesetenen van Gouda, welcke Godts woort en waerheyt nevens haer zaelicheyt liefhebben en betrachten een mirakel opgenomen dat zich vermoedelijk een eeuw eerder in Gouda had afgespeeld. Een scheepsbrand werd geblust met de stoffen mantel van Onze Lieve Vrouw ter Nood Gods van Gouda dat op dat moment in processie werd meegedragen. Interessant is het besef dat er sindsdien geen wonderen meer via het beeld plaatsvonden. Aangenomen dat de mantel door de brand is vernietigd, kan de conclusie worden getrokken dat het beeld zonder de mantel geen wonderdadige krachten bezat. |
||||||
Gebeden en gebedenboeken | ||||||
De
kloosterlingen brachten het Christendom dichter bij het volk. Door het prediken
en door geschriften uit het Latijn in het Diets te vertalen, probeerden
zij de mensen te bekeren. Naast het bekeren hadden zij ook nog een andere
belangrijke taak: de bekeerlingen leren hoe, wat en wanneer zij moesten
bidden. Doormiddel van souters probeerden de kloosterlingen deze taak te
verwezenlijken. Vooral de Onze Lieve Vrouwe Mantel Souters, die in de Middeleeuwen
erg geliefd waren, zijn voor mijn studie interessant. Hierin zijn overwegingen
over het leven van Maria opgenomen voor iedere dag van de week. Deze werden
afgewisseld met een Wees Gegroet. De gelovige kon met behulp van de souter
tot Maria bidden en op deze manier symbolisch een mantel voor haar maken.
Kronenburg telde vijf gedrukte souters in Leiden, waarvan er één uit 1498,
twee uit 1500, één uit 1514 en één uit 1580. Verder noemt hij één uit Deventer
uit 1492 en één dateert uit 1520. De oudste is de Boexkijn van onser Liever
Vrouwen Croon, souter ende Mantel uit Delft in het jaar 1490. De titels
van deze souters spraken tot de verbeelding. Op de titelblad van het mantelsouter
uit Delft was Maria afgebeeld met een kroon op haar hoofd en een mantel
om haar schouders die door twee engelen werd geopend. Al eerder noemde ik de franciscaan Dirk van Munster. Ook hij schreef een werk dat de gelovigen vertelde hoe zij moesten bidden. In zijn Kerstenspiegel beschrijft hij hoe een stervende Maria's hulp in de dood kon aanroepen. In het éénenveertigste hoofdstuk staat: "Hoe men Maria een mantel zal maken, waarmede zij ons bedekke in de ure des doods. Daar wij begeren in de ure des doods door de Moeder Gods beschermd te worden onder den mantel harer moederlijke mildheid, zoo zijn er veel innige harten, die hebben voorgenomen Maria een schoonen mantel te maken van goede werken, waaronder zij ons moge beschermen, als wij sterven zullen. Ten eerste, zoo zijn er vele menschen, die Maria beloven, dat zij zich willen bekeeren van hunne groote zonden; deze offeren tot den mantel van Maria een schoone, aangename gave. Item, andere goede harten offeren tot den mantel, dat zij Zaterdags vasten. Anderen hooren alle dagen eene Misse haar ter eere. Anderen bidden haar alle dagen een hoedje, waarin Maria groot behagen heeft, en men verdient daarmede grooten aflaat. Anderen bidden XIV Ave Maria, die VII ter eere der VII vreugden Maria's ,en de andere zeven ter eere der VII droefenissen van Maria. Anderen geven tot den mantel eens in de week een maaltijd aan den arme, anderen geven aalmoezen. Alzoo wordt die mantel groot en heilig gemaakt, waarmede Maria wille bedekken en beschermen ons en allen, die hiertoe helpen en in staat van gracie zijn in de ure des doods" . De boodschap van dit souterboek staat in één lijn met de legenden die ik heb genoemd. De gelovige werkt met gebeden en goede daden aan een mantel voor Maria, die voornamelijk na de dood bescherming biedt. |
||||||
De Nederlanders onder Maria's bescherming | ||||||
Het principe dat men zich onder
Maria's bescherming kon stellen was in de Nederlanden al even oud als
de verering van Maria. Het gebruik was niet anders dan elders. Voor zowel
steden, kruistochten, broederschappen, ridders en kloosters trad Maria
op als patrones en haar beeltenis prijkte op vlaggen en zegels. Kleine
Mariabeelden waren vertrouwd in het straatbeeld. In de tiende eeuw werd
in Nederland Maria's bescherming aangeroepen tijdens de strijd tegen de
Noormannen. Vooral Nijmegen vereerde Maria als patrones van de stad. Toen
de Brabanders door Nijmegen bij de slag bij Nifrik in 1388 werden verslagen
was dat op Maria's voorspraak gebeurd. Sindsdien werden kerken, kloosters
en gilden van Nijmegen onder haar bescherming gesteld. Op een zegel van
een dominicaner klooster in Nijmegen is Maria afgebeeld waar zij met haar
rechterarm haar mantel over kloosterlingen slaat. Een stad die zich onder
bescherming van Maria's mantel stelde, zoals Konstantinopel en Siena,
is in Nederland niet bekend. Men kende in Nederland wel het gebruik om
persoonlijk beschutting te zoeken via een kledingstuk van Maria, zoals
de grondleggers van het christelijk geloof in Nederland al stoffen Mariarelieken
bij zich droegen. Ook de legende van de ridder Roeland, aanvoerder van
het leger van Karel de Grote, was in Nederland bekend. Roeland droeg tijdens
de strijd een stukje van de kleding van Maria in zijn zwaard. |