English version under construction

  Ave Maria's, rozenhoedjes en andere gebeden

 

Moeite met het Ave Maria
  Elke dag een hoed voor Maria

 

De onschuldig ter dood veroordeelde

 

Een moeilijke biecht
Geulle Herestraat : De Zwarte Dood
   
  Wonderlijke Mariabeelden

Den Bosch

Het beeld van de Zoete Moeder
Ertvelde Een stomme ging spreken
Faubouloin Chapelle de Faubouloin
Gent Het beeld dat niet wilde branden
Hoorn Legende v/d beeltenis van Maria van Hoorn
Poperinge Het beeld van de St-jan
   

Verschijningen

Trois Epis
   
  Maria versus de Duivel

De non en de duivel
   

 

Bekeringen

 

De zoon van de joodse glasblazer (Gregorius van Tours)
   

 

Gierigheid en andere ondeugden
Geulle Marjanne van onder de Linde
  Het meisje dat haar ouders vermoordde (De Vooys)
 
Ave Maria's, rozenhoedjes en andere gebeden
Moeite met het Ave Maria
Er was eens een eenvoudige man die grote moeite had met het leren van het Ave Maria. Dat bedroefde hem zeer. Hij zei:"Het klinkt zo schoon in mijn oren en ik zal er alles voor doen om het toch te leren." Het kostte hem grote moeite; het wilde eerst maar niet lukken. Elke dag probeerde hij het opnieuw, totdat hij het tenslotte kende. Daarna bad hij het iedere dag van zijn leven vele malen.
Toen hij gestorven was werd hij, als eenvoudige man, op het gewone kerkhof begraven. Na een poosje zag men, dat daar fraaie bloemen boven zijn graf bloeiden en dat deze niet verwelkten. Op elk blad van die bloemen stond "Ave Maria" geschreven. De mensen wilden weten waar dit wonderlijke verschijnsel vandaan kwam en openden het graf. Wat men toen zag bevestigden de goedheid van de man. De bloemen wortelden in het hart van de man. De bloemen werden geplukt en in de kerk gebracht, waar men ze tot in lengte van jaren kon zien.

Elke dag een hoed voor Maria
Er was eens een klerk, die het leven wel lustte. Hij dobbelde en dronk. Maar hij diende ook Maria en maakte iedere dag voor haar een hoed van rozen, andere bloemen en ook kruiden, die hij daarvoor zocht. Zowel in de zomer als in de winter ging hij daarmee door. Na enige tijd besloot hij de wereld de rug toe te keren en in het klooster te gaan. Met het iedere dag maken van een hoed voor Maria ging hij door.
Maar op een winterse dag was er zoveel sneeuw gevallen dat hij nergens bloemen en kruiden kon vinden. Het was onmogelijk om een hoed te maken. Bedroefd keerde hij naar het klooster terug. Hij zwierf wat door de gangen en wist niet wat hij moest doen. De abt merkte dat er wat met de broeder aan de hand was. Hij was immers ook niet aan de maaltijd verschenen. Toen zei de broeder:"Vader, ik heb vele jaren iedere dag voor Maria een hoed gemaakt van de mooiste bloemen en de beste kruiden die ik kon vinden. Vandaag ben ik er weer op uit geweest, maar ik vond nergens iets, waarvan ik een hoed kan maken. Toen zei de abt:"Broeder, ik zal u een goede raad geven. Ge moet neerknielen voor Maria, vijftig Ave Maria's bidden en na elke tien Ave Maria's een Pater Noster. Daarmee zult ge voldoen aan uw plicht nu ge niet een hoed kunt maken." De monnik ging snel naar het Mariabeeld en begon te bidden: vijftig Ave Maria's en na elke tien Ave Maria's een Pater Noster.
Toen hij enige tijd later er op uitging om zaken voor het klooster te behartigen en daarvoor zijn weg door de wildernis moest nemen kwam hij een groep rovers tegen. Toen de monnik de rovers zag schoot het hem te binnen dat hij die dag nog geen hoed voor Maria had gemaakt. Hij werd bang, knielde en begon bloemen te plukken. De rovers zagen dit en begonnen hem uit te lachen. Toen de monnik klaar was met het plukken en er een mooie hoed van had gemaakt, daalde er een prachtige vrouw neer en ging naar de monnik. Deze nam de hoed en zette die op het hoofd van de vrouw. Maria nam de hoed dankbaar aan en steeg met blijde lach op.
De rovers keken verbijsterd naar dit mirakel en kregen spijt van hun slechte gedachten en spraken berouwvol tegen elkaar over hoe slecht ze waren. Ze gingen naar de monnik. Wierpen zich voor hem neer en vroegen hem, voor hem tot Maria te bidden. De monnik zei: Maria kan voor jullie gratie verlenen om jullie leven te beteren, opdat jullie zielen behouden zullen blijven." De rovers wilden penitentie doen en een beter leven gaan leiden. Ze baden voortaan dagelijks tot maria en stieven een zalige dood.

De onschuldig ter dood veroordeelde
Een getrouwde vrouw werd verliefd op een vrome klerk, die nog jong was en een bijzonder knap uiterlijk had. Ze zei: "Als je bij mij wilt slapen zal ik alles wat ik bezit van jou zijn." De klerk ging daar niet op in. Hij riep Maria aan om over zijn ziel te waken. Toen de vrouw opnieuw trachtte, hem voor zich te winnen, wees hij haar resoluut af.
De vrouw werd daardoor beledigd en zon op wraak. Ze ging naar de rechter en beschuldigde de klerk ervan, dat hij haar had willen verleiden. Deze werd ter verantwoording geroepen maar deze verdedigde zich en zei dat de vrouw niet de waarheid.
De rechter geloofde niet wat de klerk te zeggen had en werd in de gevangenis gezet. De vrouw klom met een ladder bij de muur van de gevangenis op en wist de cel van de klerk te bereiken. Ze probeerde hem opnieuw te verleiden. Maar deze gaf niet toe en riep Maria weer aan. Toen de rechter dit hoorde liet hij de klerk op brute wijze uit de gevangenis halen. En als een misdadiger werk hij op de brandstapel gebracht.
Terwijl de dood naderde, hoorde men hem nog met luide stem het "Ave Maria" bidden. Toen de echtgenoot van de vrouw dat hoorde, nam hij een brandend stuk hout en stak dat de klerk in de mond met de woorden:"We zullen hem dat bidden wel afleren."
Toen de vrome jongeman gestorven was, werd zijn gebeente in het veld begraven. Nadien zag men boven dit graf dikwijls een groot, stralend licht. Dit mirakel zette de mensen aan het denken. Dit teken moest erop wijzen dat de klerk onschuldig gedood was. De ouders van de vrouw begrepen welk een onzettende daad hun dochter had gepleegd en baden op het graf om vergiffenis. Later werd er een kapel ter ere van Maria gebouwd.
 
Een moeilijke biecht
Een jongeman, die Maria liefhad, had een zonde begaan die hij niet durfde biechten. Maar de zonde bezwaarde hem zo, dat hij tenslotte toch naar zijn biechtvader ging. Toen hij voor de priester stond, begon hij te huilen en kon hij geen woord uitbrengen. De priester had medelijden en zei:"Mijn zoon, als je je zonde niet kunt uitspreken, schrijf hem dan op een stuk papier en kom mij dat brengen." De man deed wat hem gevraagd werd.

Toen hij de volgende dag bij de priester kwam, huilde hij opnieuw hevig. De priester nam het papier aan. Toen hij de brief gelezen had, was hij zeer ontsteld en zei:"O zoon, ik heb niet de macht om je absolutie voor deze grote zonde te geven. Maar ik zal met de brief naar de abt gaan en er met hem over praten. Blijf jij hier zo lang wachten en bid Maria om ontferming en genade." De man bad met overgave om vergeving voor zijn zonde.
De geestelijke ging inmiddels naar de abt, besprak de zaak met hem en gaf hem de brief. De abt nam de brief aan, zag een blanco vel en vroeg verbaasd:"Wat moet ik lezen? Er staat niets geschreven!". De priester was ook verbaasd. Het wees er duidelijk op, dat de grote zonde aan de man vergeven was.

Geulle - The Black Death
De Herestraat onder Geulle was lange jaren een straat zonder huizen. Vroeger stonden er wel huizen, en ook boerendoeningen begrensden de straat. Vandaar de straatbenaming.
Lang geleden kwam de pest in het land, de Zwarte Dood. De zo gevreesde en kwaardadige ziekte breidde zich snel uit; de mensen stierven als vliegen in de winter. De bewoners van de Herestraat werden zwaar getroffen. Eerst pakte de zwarte ziekte kinderen ; toen de oudere mannen en vrouwen en zwakken. Toen de anderen allemaal. Niemand was er, die hier kon zorgen voor de haardvuur en vee. Door heel de straat klonk het gekerm van de lijders en het geklop van kisten die dichtgespijkerd werken; en het was er vol van de stank van etterende pestbuilen.
Wat er in Geulle nog kon, dat toog ter bedevaart naar Maastricht en Scherpenheuvel. Maar van de Herestraat was er niemand die meekon.Toen de bedevaartgangers te voet bij Onze Lieve Vrouw waren aangekomen voor haar beeltenis lagen neergeknield om de Moeder van Barmhartigheid af te smeken, dat zij het kwaad van hun dorp zou afwenden, hield te Geulle onmiddellijk de ziekte op.Maar de bewoners van de straat waren allen uitgestorven, de laatste lijken werden gekist. Nieuwe bewoners wilden niet meer in de huizen wonen; ze bleven leegstaan; vervielen en brokkelden af. Eindelijk waren ze allen in puin gevallen en gras en onkruid groeide er overheen. De zwarte dood is op Maria's voorspraak nooit meer in Geulle geweest.
Source: gerard Lemmens
 
Wonderlijke Mariabeelden
Mirakel van OLV van St-Jan, Poperinge, Belgie
Op 11 maart 1479 kwam bij het gezin Rassoen Vanhove - Jacquemine Bayart een doodgeboren kindje ter wereld. Omdat het volgens de kerkelijke reglementering niet mocht worden gedoopt werd het in de ongewijde aarde van de tuin achter het huis begraven.
Op dringend verzoek van de ouders, diep bedroefd, omdat het kind ongedoopt was gestorven, maar gedreven door een groot vertrouwen in O.-L.-Vrouw werd het kind op de derde dag na zijn begrafenis op 14 maart 1479 ontgraven door een vrome maagd Peternelle Turlijn.
Deze had een belofte gedaan zeven jaar lang geen hemd te dragen en op geen pluimen bed te slapen opdat het kind gedoopt zou mogen worden. Het kind toonde duidelijke tekenen van leven. Het werd naar de kerk gedragen en voor het altaar van O.-L.-Vrouw gedoopt door kapelaan Diederik Roene, onder de naam Jakobus. Naar huis teruggebracht, stierf het korte tijd nadien. Het werd volgens de overlevering begraven aan de voet van het O.-L.-Vrouwaltaar waar een grafsteen het wonderlijk gebeuren memoreert.
Den Bosch: Het beeld van de Zoete Moeder van Den Bosch
Op een koude januaridag van het jaar 1380 wilde een jonge arbeider in een van de loodsen een vuurtje aanleggen. Daarvoor zocht hij tussen de rommel naar hetgeen brandbaar was en vond er een bestoft, beschimmeld houten beeld, ongeveer 1.15 meter hoog, uit hard inlands eikenhout gesneden. Hij wist niet, dat het een Mariabeeld was, want het kindje op de linkerarm ontbrak.
Waarschijnlijk was het niemand bekend, waar het vandaan kwam en, doordat het achteloos tussen de rommel lag, stelde blijkbaar ook niemand daar prijs op. De jonge man nam derhalve een bijl, om het stuk te hakken, toen de bouwmeester de loods binnentrad en hem tegenhield. ”Ongelukkige,” riep hij uit, “wat gaat gij beginnen! Ziet gij niet, dat het een beeld is van de Moeder Gods?” Geschrokken viel de jonge arbeider op de knieën, vroeg God en Maria om vergiffenis en beloofde alles goed te maken.
Op Witte Donderdag bracht hij het beeld naar de gedeeltelijk gereed gekomen Sint-Janskerk, om het een plaats te geven tussen de beelden, welke, ter versiering van het H. Graf waren opgesteld. Doch de personen die het H. Graf gereed maakten, wezen het af. “’t Is lelijk, oud, onooglijk,” zeiden zij. Verontwaardigd antwoordde de jongeman: “Gij zelf zijt oud en lelijk,” en liet het staan.
Toen daags daarna, op Goede Vrijdag, de andere beelden naar hun plaats werden teruggebracht, bleef dit Mariabeeld alleen achter. Wat moest men ermee beginnen?
Een Godvruchtig man, broeder Wouter genaamd, ontfermde zich er over. Hij plaatste het op het St. Michaelsaltaar, in een van de straalkapellen, achter het hoogaltaar, aan de zuidzijde. Omstreeks een half jaar daarna vond de priester, die op dit altaar geregeld de H. Mis las, het toch te lelijk en liet het door een knecht ergens in een hoek zetten.
Dit verdroot broeder Wouter en hij vroeg het aan de koster ten geschenke. Toen hij het nu, tegen Lichtmis van 1381, mee naar huis wilde nemen, voelde het zo zwaar aan, dat hij het in de kerk moest achterlaten.
Toch nam schijnbaar niemand daarvan notitie, want men bracht het beeld naar het Onze-Lieve-Vrouwekoor, aan de noordzijde van het hoogaltaar, waar het soms naast, soms achter het altaar werd geplaatst. Kort na Pinksteren 1381 werd dit Mariakoor geschilderd en broeder Wouter verzocht de schilder ook zijn beeld op te knappen. Doch de kunstenaar weigerde. Zijn zoon echter bestreek lachend de wangen van het beeld met gele verf en broeder Wouter haalde de kleuren nog wat bij. Nu werd het beeld zo onooglijk, dat het in de kerk van de ene hoek naar de andere verhuisde en dat Wouter er niets meer over durfde zeggen, ja, het zelfs niet eens meer in zijn huis wilde hebben. Want toen de koster vroeg, waarom hij het beeld niet meenam antwoordde hij: “Het is zo lelijk. Stond het bij mijn bed, ik duchtte, dat ik er van zou verschrikken.”
Toch liet broeder Wouter het beeld niet geheel los, want, toen hij in het bezit kwam van een stuk oud lijnwaad, met bloemen doorweven, besloot hij daarvan voor het beeld een mantel van twee stukken te maken. Een zekere juffrouw Oda zou hem daarbij behulpzaam zijn. Deze talmde echter zo lang, dat Wouter maar besloot, om het zelf te doen. Op zekere nacht viel hem in, dat eerst het kindje terecht moest komen, hetwelk van de linkerarm van het beeld verdwenen was. Toevallig liep hij ‘s anderendaags door de Orthenstraat en zag daar kinderen met het kleine beeldje spelen. Hij nam het af, ofschoon de kinderen groot misbaar maakten en zette het Jezuskindje op de linkerarm van het beeld. Sommigen beweren, dat dit beeldje tot een later tijdperk zou behoren, doch anderen houden vol, dat zowel materiaal, als uitvoering, voor de zelfde beeldhouwer pleiten.
meer info: http://www.broederschapzoetemoeder.nl
De stomme die kon spreken
Op een morgen zagen enkele mensen te Ertvelde in Oost-Vlaanderen op een boomtak een prachtig Mariabeeld, dat er tevoren niet had gestaan. Niemand wist wie dat daar neergezet zou kunnen hebben. Men haalde het er vandaan en bracht het over naar de parochiekerk. Maar daar was het de volgende dag weer uit verdwenen en het stond opnieuw op de tak in het eikenbos. Driemaal bracht men het beeld naar de kerk, maar ook driemaal keerde het terug. Men begreep dat Maria dus op deze plaats vereerd wilde worden en velen gingen dan ook regelmatig daar naar toe. Er kwamen al spoedig mensen uit andere dorpen.
Een van hen was een jongen, die stom geboren was. Al kon hij het niet uitspreken, hij hield erg veel van Maria. Hij verzuimde het nooit om even langs het beeld in het eikenbos te gaan om in stilte te bidden. Op een dag voelde hij, dat zijn tong niet meer belemmerd werd en dat hij het gebed kon uitspreken. Dolgelukkig ging hij naar huis om het te vertellen. Toen zijn ouders de eerste woorden hoorden, konden zij hun oren niet geloven en nog verbaasder waren ze toen hun zoon vertelde dat hij bij het Mariabeeld plotseling had kunnen spreken Toen deze gebeurtenis overal in de omgeving bekend werd, kwamen er nog meer bedevaartgangers naar het eikenbos en er waren meer die in de loop van tijd van ziekten en kwalen werden genezen. Er werd een kapel gebouwd en daarin werd het wonderbeeld geplaatst.
 
Chapelle de Faubouloin
Volgens deze legende is de plek waar de kapel gebouwd is, op miraculeuze wijze tot stand gekomen. Een boer dreef eens zijn koeien door de bossen toen plotseling één van hen niet meer vooruit wilde. Wat hij ook deed: de koe bleef stokstijf staan bij een boom, een es. In die boom ontdekte de boer een Mariabeeld. Hij besloot het beeld naar de kerk in Corancy te brengen, maar hoe verder hij van de plek af kwam, des te zwaarder werd het beeld. Uiteindelijk konden zelfs twee sterke ossen het beeld niet meer trekken. Men besloot daarom niet het beeld naar de kerk te brengen, maar een kerk om het beeld te bouwen: de kapel de Faubouloin.
Gent - Het beeld dat niet branden wilde
Ten tijde van de beeldenstorm had in Gent een ketterse bierbrouwer veel hout, voortkomende van de geplunderde kerken en kloosters gekocht, waaronder zich ook een beeld van One Lieve Vrouw bevond. Op een zekere dag het vuur onder de ketel ontstoken te hebben, wierp hij er het beeld bij. Maar tot zijn groote verwondering zag hij het beeld ongeschonden liggen tussen de as van het verbrand hout. Hij vulde nogmaals zijn oven met nieuw hout en gooide voor de tweede keer het beeld in het vuur. Maar nog altijd bleef het beeld ongeschonden.
Een priester die dichtbij woonde hoorde van dit mirakel en begaf zich naar de brouwer. Hij vroeg de brouwer om het beeld. De priester gaf het beeld aan een burger in bewaring en deze gaf het beeld toen hij op hoge leeftijd was aan de paters Augustijnen. De paters droegen het beeld in processie rond de kerk van de Heilige Stephanus en plaatsten het vervolgens op het altaar, dat aan de Heilige Maagd gewijd was.
Hoorn: Legende van de beeltenis van Maria van Hoorn
In het jaar 1426 werd op de plaats van de tegenwoordige Noorderkerk een houten bedehuis gesticht ter ere van de Maagd Maria. Deze stichting moet door toedoen van een Claes Molenaar en zijn vrouw geschied zijn. Op een nacht toen zij uit de molen keken zagen zij op de plaats van de kerk, waar het huis van Claes Doedesz stond een Lieve Vrouwebeeld in de lucht. Toen ze dit aan hun buren vertelden, gevoelden dezen zich geroepen aldaar een Godshuis te stichten en verzochten Claes Doedesz zijn huis daarvoor te schenken. Hij weigerde, misschien omdat hij het niet doen kon. Deze weigering bleef, zoals men meende, niet ongestraft, want enige dagen daarna stierf hij aan de pest, die toen heerste. Na zijn overlijden deed men hetzelfde verzoek aan zijn weduwe, die, angstig geworden door de ondervinding met haar man het verzoek toestond en weldra werd een kleine houten kerk gebouwd. Dit is niet het enige verhaal, dat aan deze kerk verbonden is, want toen ze bijna klaar was, kwam er een schipper de haven binnen met een Mariabeeld, dat bij naar Friesland brengen moest. De volgende dag zou hij zijn reis voortzetten, maar door weer en wind werd hij gedwongen terug te keren. Dit gebeurde twee- of driemaal. De burgerij hoorde dit vertellen, zo ook Claes Molenaer. Hij ging bet beeld bekijken en zag dat het hetzelfde was, dat hij in de lucht gezien had. De buren kochten het en zo kwam het in hun nieuwe kerkje op het Hoogaltaar te staan waaraan de Noorderkerk ook de naam "Vrouwenkerk” te danken heeft.
 
Verschijningen
Elzas: Notre Dame van Trois Epis
Volgens eeuwenoude verhalen is op 3 mei 1491 om tien uur in de morgen in Trois Épis de heilige Maagd Maria aan Thierry Schoeré, een smid uit het dorp Orbey, verschenen.
Ter herinnering aan dit gebeuren heeft men er destijds een kleine kapel gebouwd. Deze kreeg later de naam "kapel van de Notre Dame van Trois Épis". Trois Épis is een plaatsje in de buurt van Colmar in de Elsaz in Noord-Oost Frankrijk.
Over de verschijning doen verschillende verhalen de ronde. Allemaal gaan ze echter over een man die toendertijd in een bos op een tragische manier overleed. Op de plek waar hij werd gevonden, bevestigden zijn familie en vrienden een klein houten kistje met daarin een heiligenbeeld aan een oude eik. Na een paar dagen kwam Thierry daar voorbij. Hij was op weg naar de markt in Niedermorschwihr. Hij stapte van zijn paard en bad voor de man. Meteen erna was er plotseling een helder licht en verscheen de heilige Maagd Maria aan hem. Het bleek dat zij hem een boodschap aan de bewoners van Niedermorschwihr en omgeving wilde laten overbrengen. In haar rechterhand had zij drie korenaren en in de linkerhand een ijspegel. De korenaren symboliseerden een goede oogst die hun in het vooruitzicht werd gesteld als ze tot inkeer zouden komen en hun leven zouden beteren. De ijspegel in haar linkerhand voorspelde echter weinig goeds.
Nadat Maria weer was verdwenen, vervolgde Thierry zijn weg.
Onderweg begon hij er echter aan te twijfelen of hij hetgeen hij had meegemaakt wel aan de mensen zou vertellen. Ze zouden hem voor gek verklaren. Hij besloot dan ook het niet te doen. Op de markt aangekomen kocht hij wat hij nodig had. Onder andere een zak graan. Toen hij echter de zak op het paard wilde tillen kreeg hij deze niet van de grond. Normaal had hij daar geen enkele moeite mee. Maar de zak was nu om de een of andere reden zo zwaar als lood geworden. Hij vroeg enkele omstanders om hulp. Maar ook zij kregen de zak niet opgetild. Steeds meer mensen bemerkten, dat er iets vreemds aan de hand was. Ze stroomden toe en begonnen hem van duivelse krachten te beschuldigen.
Op dat moment drong het tot Thierry door dat hij geen gevolg had gegeven aan hetgeen Maria hem had gevraagd. Hij viel op zijn knieën, vroeg om vergiffenis en vertelde iedereen wat hij in het bos had meegemaakt. De mensen geloofden hem. Hierna kon de zak wel weer worden opgetild en kon Thierry zich weer op pad maken. De mensen begonnen hun leven te beteren en kregen de voorspelde goede oogsten. Niet lang erna hebben de bewoners van Niedermohrschwihr en Aummerschwirr aan de voet van de oude eik een kapel gebouwd. In de jaren erna is Trois Épis tot een van de bekendste bedevaartplaatsen van de Elzas uitgegroeid.
 
Maria versus de Duivel
De non en de duivel
Er was eens een jong meisje, dat veel van Maria hield, maar herhaaldelijk door de duivel werd geplaagd. Deze vertoonde zich in allerlei gedaantes aan haar. Het meisje werd steeds angstiger en vreesde, dat ze nog waanzinnig zou worden. Er reste haar niets anders dan naar een ander plaats te verhuizen en in het klooster te gaan. Ze hoopte, dat het boze haar daar met rust zou laten.
Maar in de nacht, nadat zij dit besluit had genomen, verscheen de duivel bij haar, in de persoon van een man, en spoorde haar aan te blijven. Hij zei vleiend:"Ga niet naar een andere plaats, maar trouw hier met een jongeman en ge zult met hem in weelde leven. Ge zult geen gebrek hebben aan kostbare kleren nog aan kostbare spijzen en alle wereldse geneugten zullen de uwe zijn. Maar als ge naar een andere plaats vertrekt dan zal het slecht met u aflopen en ge zilt zult door de wereld versmaad worden. In het klooster zult ge opgelapte vodden aan uw mooie jonge lichaam dragen en ge zilt er honger en dorst lijden. Ge zult het koud hebben en iedere dag angst hebben."
Het meisje begreep, dat deze man zelf de duivel zelf was. Ze vroeg:"En hoe zal het mijn ziel vergaan als ik de weelde kies en later sterf ?" Op die vraag gaf de duivel geen antwoord. Hij greep haar vast, droeg haar naar de zolder en wilde haar uit het venster naar beneden werpen. Het meisje bad snel een Ave Maria en riep de Heilige Maagd aan. De duivel was daar niet tegen opgewassen en liet haar los. Hij zei nog:"In het klooster zal ik u blijven achtervolgen en ik zal u veel verdriet berokkenen. En ik zeg u, had ge Maria niet aangeroepen dan had ik u dood laten vallen. Maar door haar word ik gedwongen, weg te gaan."
Het meisje rilde van afschuw. Ze riep:"Ga van mij, duivel! Ik zal je raad niet opvolgen! Maria is mijn trouwe helpster en haar zal ik eeuwig trouw zijn en blijven dienen." Toen ze dit gezegd had drukte de duivel haar tegen de muur, veranderde in een zwarte hond en sprong uit het venster.
 
Bekeringen
De zoon van de glasblazer
De zoon van een joodse glasblazer, ging dikwijls met christelijke kinderen naar de kerk en ontving op een dag de heilige communie. Toen zijn vader daarvan hoorde, was hij zo woedend dat hij de jongen in een brandende oven wierp. Een groot aantal mensen die op de kreten van de moeder afkwamen, zagen vol verwondering dat de jongen ongedeerd in de vlammen lag, alsof hij lag te slapen.
Later vertelde de kleine jongen dat de vrouwe wier beeld hij in de kerk had gezien hem had beschermd met haar mantel. Vervolgend wierpen de stedelingen de vader in de oven en bekeerde het kind en zijn moeder zich tot het christendom.
Bron: Gregorius van Tours, 6e eeuw
 
Gierigheid en andere ondeugden
Geulle - Marjanne van onder de Linde
De kerk van Geule had vroeger een gekleede Onze Lieve Vrouw met een Jezuskindje op d'r armen. Van de beeltenis was enkel het hoofd en de handen zichtbaar; het overige werd bedekt door een grote mantel en een kleine voor het kindje Jezus. Het waren niet steeds dezelfde mantels, ze veranderden naar gelang de kleuren, die het kerkelijk jaar voorschreef. De mantels werden steeds van kostbare stof gemaakt en kunstig bewerkt en ze werden door vrome Mariavereerders geschonken.

Wanneer te Geulle vroeger een jongeman het aanlegde met een meisje en het meisje de verkering verbrak was zij verplicht een nieuw kleed aan Onze Lieve Vrouw te schenken; en men zei bij zulke gelegenheid:"Slievevrouw is tog mit ere, weer ins klook".
Liet men dit na, dan is het vaker gebeurd, dat een ongenaam gevolg voor het meisje niet uitbleef; ze kon dan geen man meer vinden, of ze trouwde minder gelukkig, of ze werd vroeg oud en lelijk.
Marjanne van onder de Linde, die zo gierig was op haar duiten, liet dit ook na, ze spotte er zelfs mee, dat de Onze Lieve Vrouw haar geen duiten uit haar buidel zou kunnen kloppen. De volgende dag werd Marjanne ziek, en ze werk zo lelijk dat niemand haar begeerde. In haar oude dag kwam er een leegloper, die het haar op haar centen had gemunt. Met haar duiten verdween de leegloper met de Noorderzon; en Marjanne verzuchtte: had ik maar Onze Lieve Vrouw toch maar klook gemaakt!"
Source: Gerard Lemmens

http://www.geulle.com/geulle/martinus/martinusmadonna.html

Het meisje dat haar ouders vermoordde
Er was eens een jong meisje dat zeer ijdel was en zich zo fraai mogelijk kleedde. Haar moeder vermaande haar, maar het meisje paste haar levensstijl niet aan. Elke keer als haar moeder erover begon werd de haat van het kind jegens haar moeder groter. Op een dag, toen haar vader niet thuis was, ging het meisje naar het bed, waarop haar moeder lag te slapen. Ze nam een mes en stak dat in haar moeders keel. Daarna liet ze de vrouw aan haar lot over en ging in de huiskamer zitten.
Toen haar vader thuiskwam en vroeg waar haar moeder was antwoordde ze, dat deze sliep. De vader ging naar de slaapkamer en vond daar zijn gestorven vrouw, bedekt met bloed. De man wist dat zijn dochter deze gruweldaad had gepleegd. Hij staarde voor zich uit, zwijgend, treurend over zijn vrouw en viel tenslotte in slaap. Het meisje stond toen op, nam opnieuw het mes en stak ook haar vader dood. Daarna nam ze alle waardevolle bezittingen in het huis mee en verliet het huis.

Ze zwierf van de ene plaats naar de andere en kwam in vreemde landen terecht. Daar leefde ze in grote zonde. Zeven jaar lang gaf ze haar lichaam aan allerlei mannen om aan de kost te komen. Hoe zondig ze ook leefde, ze vergat niet elke avond vijf Ave Maria's te bidden.
Op een dag stond ze in een kerk voor een Mariabeeld. Ze knielde en bad. Daarna zag ze, dat het kind dat Onze Lieve Vrouw op de arm had, begon te bloeden. Ze stond op, nam een doek en probeerde het bloed eraf te vegen. Maar hoe ijverig ze ook probeerde, het bloeden werd steeds heviger. Nog een poosje waren ook haar eigen kleren met bloed doordrenkt. Het meisje riep in nood de Heilige Maagd aan: "Oh, Maria, Lieve Vrouw, ik zou u zo graag willen willen helpen, maar ik kan het niet want uw kind bloedt zo heveig." Terwijl ze nog sprak hoorde ze van bovenaf een stem :"dat hebben je gemene zonden gedaan". Het meisje was hevig ontdaan en ze kreeg berouw van alles wat ze misdaan had. Even later viel ze dood neer.

Toen kwam de duivel en nam haar ziel in bezit om die naar de hel te brengen. Maar Maria, de moeder van barmhartigheid ontmoette hem en nam de ziel uit zijn handen. Ze vroeg hem waar hij met de ziel naartoe wilde en hij antwoordde: "Naar de hel, zoals ze verdiend heeft."Maria zei:"Ze is mijn dienares geweest al heeft zij veel zonden begaan. Ze is in mijn dienst gestorven. Laat haar ziel daarom ongemoeid en volg me. Dan gaan we met de ziel naar mijn lieve zoon, dan kan hij beslissen of de ziel van mij of van jou zal zijn."
De duivel volgde haar en ze verschenen voor de rechter. Ze vroegen aan wie de ziel toebehoorde. Het meisje had niet alleen één doodzonde begaan, mar zeer vele. Maria sprak:"O, mijn lief kind, ze is mijn dienares geweest en heeft vele Ave Maria's tot mij gebeden."De Heer beveelde, dat hem een weegschaal zou worden gebracht, zodat hij de zonden tegen de goede deugden zou kunnen afwegen. Toen dat gebeurde bleek dat de deugden van weinig waarde bleken te zijn, maar de zonden waren talrijk en groot. Toen Maria zag hoe de weegschaal ver naar de kant van de zonden doorsloeg ging ze zelf op de schaal van de goede werken staan om de ziel van het meisje te redden. Maar de zonden waren zo overvloedig dat dat niet hielp. Toch gaf de moeder van barmhartigheid het niet op. Ze riep tegen haar kind:"O, mijn God, ge hebt zelf gezegd dat men zijn vader en moeder moet eren en ik bid u; eer mij in deze ziel. Want zij heeft mij gediend. Leg op deze schaal het lijden, dat u voor de zaligheid van de mensen hebt doorstaan."Toen Maria dat innig had gevraagd legde de Heer zijn lijden op de schaal met goede werken en toen bleken deze zwaarder te zijn dan de zonden. De duivel en zijn schare vlogen naar de hel en lieten de ziel achter.

Maria sprak deze aan:"O mijn lieve dochter, wees gelukkig. Want ge bent verlost en zult terugkeren in het lichaam om boete te doen voor uw zonden, zodat ge na verloop van tijd bij mij zult komen in het eeuwige leven."Toen Maria dat gezegd had, zond ze de ziel terug nar het lichaam, van het meisje. Het meisje viel op de knieën, boog voor Maria en biechtte al haar zonden op. Ze gehoorzaamde voortaan aan de wil van God. God bezocht haar met een ernstige ziekte die ze geduldig droeg. Ze overwoog dat dit lijden niets was, vergeleken met de zonden die zij had gepleegd. Dit was slechts een lichte boetedoening. Na enkele maanden van ziektebed overleed zij en kwam er een grote schare van engelen naar haar toe die haar ziel met grote glorie opnam in het eeuwige leven.
Bron: De Vooys